Binnen het Europese debat over ethische en maatschappelijke thema’s is menselijke waardigheid een veelgebruikt begrip. Maar wat bedoelen we er precies mee? Die vraag staat centraal in het onderzoeksproject “Toepassing van het begrip menselijke waardigheid binnen Europa”, dat wordt uitgevoerd in samenwerking met Sallux door het Lindeboom Instituut, met medewerking van onder meer Juristenvereniging ProVita (JPV).Het project is in 2023 gestart en wordt naar verwachting eind 2025, begin 2026 afgerond. Dit project sluit aan op het onderzoeksrapport Goede zorg rond het levenseinde (Lindedoomrapport 21). Daarin wordt gesteld (p. 149): “Waar mijns inziens een sleutel voor dialoog en actualisering van het concept van de menselijke waardigheid ligt, is een nieuwe filosofische, theologische en ethische benadering waarin wordt gezocht naar een gemodificeerde betekenis van menselijke waardigheid als een belangrijk rechtsbeginsel. Niet vanuit de seculiere visie op menselijke waardigheid die is gebaseerd op menselijke vermogens, maar vanuit de visie waarin menselijke waardigheid wordt gezien als inherent aan het mens-zijn.” Deze denklijnen worden verder verkend in dit nieuwe onderzoek dat zich dus in de afrondingsfase bevindt.
Dit nieuwe project wordt begeleid door prof. dr. Stef Groenewoud. Onderzoekers Elisa Garcia, Arthur Alderliesten en Stef Groenewoud hebben allereerst in kaart gebracht hoe het concept menselijke waardigheid in verschillende paradigma’s wordt geïnterpreteerd (literature review).
Uit deze analyse volgen vijf paradigma’s:
•
In het theologisch paradigma is waardigheid verankerd in het scheppingsgeloof: de mens is geschapen naar
Gods beeld en bezit daardoor intrinsieke waarde.
•
Het ontologische paradigma benadrukt de waardigheid van de mens op grond van zijn menselijke natuur,
onafhankelijk van zijn prestaties of vermogens.
•
Het antropocentrische paradigma verbindt waardigheid met rede, vrijheid en zelfbeschikking, de mens als
autonoom individu.
•
Het morele paradigma legt de nadruk op moreel handelen en de verantwoordelijkheid om waardigheid te
verwezenlijken door deugdzaam leven
•
Het relationele paradigma beschouwt waardigheid als iets wat groeit in relatie: erkenning, zorg en
solidariteit staan daarbij centraal.
Deze vijf paradigma’s zijn vervolgens overzichtelijk samengebracht in een matrix, waarmee zichtbaar wordt hoe verschillende interpretaties van menselijke waardigheid zich kunnen manifesteren, in elk geval in de literatuur. Deze matrix vormde vervolgens het uitgangspunt voor vervolgonderzoek naar de toepassing van menselijke waardigheid in Europese rechtspraak en media.
Tista Brobbink en Patrick Garré, beiden als jurist verbonden aan Juristenvereniging Pro Vita, hebben als vervolgstap in het project vier arresten bestudeerd en samengevat van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Hierbij is gekozen voor vier arresten waarbij sprake is van verschillende soorten ethische vraagstukken: abortus, vluchtelingenbeleid, mensenhandel en euthanasie. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verwijst regelmatig naar waardigheid als grondbeginsel van de Europese rechtsorde, maar zonder een expliciete definitie te geven. De onderzoekers analyseerden vier representatieve arresten waarin waardigheid een centrale rol speelt. In weer een volgende stap zijn de arresten geconfronteerd met de eerder ontworpen “matrix van menselijke waardigheid”.
De vier geanalyseerde arresten illustreren hoe verschillend het concept van menselijke waardigheid kan worden geïnterpreteerd in concrete, moreel beladen vraagstukken.
De Poolse zaak over abortus bij foetale afwijkingen toont hoe waardigheid uiteenlopend wordt ingevuld: als autonomie en zelfbeschikking tegenover de inherente waarde van ongeboren leven. Het Hof kiest voor een antropocentrische benadering: het verbod op abortus bij ernstige afwijkingen vormt een disproportionele inbreuk op artikel 8 EVRM en tast de waardigheid van de vrouw aan. Ontologische elementen ondersteunen dit oordeel; het theologische paradigma speelt geen rol.
In de zaak A., B. en C. draait het om geloofwaardigheid bij asielprocedures over seksuele geaardheid. Het Hof stelt dat waardigheid fundamenteel en onschendbaar is. Vernederende bewijsmethoden zijn ontoelaatbaar omdat waardigheid niet afhankelijk mag zijn van bewijs. Daarmee kiest het Hof voor het ontologisch en relationeel paradigma: respect voor autonomie en persoonlijke identiteit.
De Hongaarse Karsai-zaak betreft het zelfgekozen levenseinde. Het Hof erkent de spanning tussen autonomie en de intrinsieke waarde van het leven. Het laat lidstaten ruime beleidsvrijheid en geeft prioriteit aan bescherming van leven en kwetsbaren boven een afdwingbaar recht op stervenshulp.
In Rantsev v. Cyprus and Russia vormt mensenhandel een fundamentele schending van menselijke waardigheid door objectivering van het individu. Het Hof benadrukt de positieve verplichtingen van staten om waardigheid actief te beschermen via sociale en juridische structuren. Het falen van staten in Rantsevs geval toont het gebrek aan daadwerkelijke waarborging van waardigheid.
Twee voorlopige conclusiesEen eerste voorlopige conclusie is dat uit de analyse blijkt dat menselijke waardigheid inderdaad vanuit uiteenlopende invalshoeken wordt geïnterpreteerd. Een expliciete verheldering van het gehanteerde paradigma kan helpen om misverstanden en polarisatie te voorkomen. Het kan een gemeenschappelijke vocabulaire bieden om uiteenlopend gebruik van de verschillende paradigma’s toch bespreekbaar te maken. Gemeenschappelijke taal is een eerste voorwaarde om naar elkaar te kunnen luisteren. Zo kan er in plaats van polarisatie, dialoog plaatsvinden.
Een tweede voorlopige conclusie is dat ondanks uiteenlopende accenten is er ook consensus waar te nemen over een aantal fundamentele beginselen: niemand mag worden vernederd, willekeurig behandeld of uitgesloten. Het ontologische uitgangspunt (intrinsieke waardigheid) is het breedst gedeeld en vormt een geschikt vertrekpunt. Van daaruit kan worden overgegaan naar meer contextuele dimensies (autonomie, relationele erkenning), die meer uitleg en culturele situering vereisen. Het erkennen en benoemen van deze gemeenschappelijke kern versterkt de legitimiteit van het debat en schept mogelijk ruimte voor een vruchtbare dialoog over ethische kwesties die vanuit verschillende betekenissen en paradigma’s worden benaderd.
Johannes de Jong, directeur van Sallux: “We zien dat christenen in Europa worstelen om een gezamenlijke basis te verwoorden voor het christelijke engagement in samenleving en politiek. Daarnaast zien we dat heel Europa worstelt met het post postmodernisme en niet meer weet wat een gezamenlijke ethische basis is. Vandaar dat het van groot belang is om het begrip menselijke waardigheid uit te leggen en de verbinding te maken met die ethische vraagstukken die zo centraal staan in de debatten in Europa.”
Het project wil uiteindelijk bijdragen aan een dieper inzicht in de gelaagde betekenis van menselijke waardigheid. Zo kan dit begrip — ondanks uiteenlopende interpretaties — dienen als vruchtbaar vertrekpunt voor het gesprek over ethisch beladen thema’s in Europa en een fundament bieden voor beleid waarin de menselijke persoon werkelijk centraal staat. Hoe meer precies? Dat zal blijken uit het uiteindelijke rapport dat begin 2026 zal worden gepubliceerd.
Arthur Alderliesten, projectcoördinator bij het Lindeboom Instituut